Oude Boom
Gebogen, haar linker voet ontwricht,
steunt ze op de tak naar grond vergroeid
of zij, mossen op haar oud gezicht,
nog moeizaam door de winter moet.
Nu huilt de herfst, zij wroet en zoekt,
want diep in haar huizen muizenissen,
knagen wormen, insecten en schimmels
die graven in kruipruimtes onderhuids.
Zij wuifde hen ruisend na met wat restte
van het haar, de uitgevlogen vogels
die krioelden en ragden in de nesten en
zingt nu zelf wat op de wind. Verzacht
door de avond die de dag vervaagt,
schuilt zij in herinnering en wacht.
(Catharina Boer 2012)